Voor het Living Lab Schouwen-Duiveland voerde Jasper Bin, 4e-jaarsstudent Watermanagement aan de HZ, een stageonderzoek uit in de periode februari tot en met juni 2021. Hij onderzocht hoeveelheid en kwaliteit van het zoete water in de polder Bruinisse-Oosterland, zoals dit te verwachten is voor en na een scheiding van zout en zoet.
Hierbij bouwde hij voort op het onderzoek naar mogelijkheden voor het scheiden van zoet en zout water dat Imco Visser eerder in dit gebied deed. Daarnaast nam hij de vraag mee of de boeren daar dan wat aan hebben. Hoe heeft Jasper zijn stage ervaren en wat kwam er uit zijn onderzoek?
“Dankzij de hulp en de gegevens die Robin Dieleman, hydroloog bij het Waterschap Scheldestromen, aanleverde over de hoeveelheid water die er door het gemaal en de stuwen gaat, kon ik gaan rekenen”, zegt Jasper, “Het resultaat viel me wel wat tegen, want de data die deze gedetailleerde benadering zou opleveren, klopten niet. Dat kwam doordat ik het model (van STOWA dat algemeen gebruikt wordt) niet goed gebruikte en de gegevens niet compleet waren.” Vervolgens werkte Jasper met een vereenvoudigde waterbalans, maar ook dat werkte niet helemaal naar tevredenheid. Door de waterbalans op te stellen aan de hand van kwel- en regenwatergegevens aan de ene kant en infiltratie- en verdampingsgegevens aan de andere kant, kreeg hij wel inzicht in de hoeveelheid water.
Aan de hand van de EC-waardes van het water dat door het gemaal gaat, berekende hij de zoutlast oftewel de chlorideconcentratie. De hoeveelheid zout en volumes water uit het gebied deel je op elkaar. Vervolgens is de vraag of de hoeveelheid zoet water die in de winter het gebied inkomt en opgeslagen wordt, voldoende en toepasbaar (zoutgehalte niet te hoog) is voor de teelt van de gewassen bij het overbruggen van een droge periode van een paar weken. Jasper vertelt: “Zou het mogelijk zijn deze hoeveelheid op te slaan, bijvoorbeeld in grote bassins van in totaal zo’n 70 hectare en 2,5 meter diep of door de zoetwaterbel aan te vullen, dan zou deze hoeveelheid water daarvoor toereikend zijn. Met deze gemiddelde zoutlast is het water geschikt voor granen en bepaalde soorten bieten.” Uit het onderzoek komt dat gesteld dat je het zoute water niet het gebied in laat lopen en je het regenwater in de winterperiode op de een of andere manier op kunt slaan, de hoeveelheid water genoeg is en dat de kwaliteit van het water voor bepaalde teelten toepasbaar is. Jasper zegt: “Ook blijkt hoe belangrijk het is te meten en data te verzamelen, zodat we de lacunes in de data kunnen opvullen. Een aanbeveling van mij is dan ook EC-waardes te gaan meten in het gehele gebied.” Achteraf had hij de gegevens over een langere periode mee willen nemen in zijn berekeningen. De resultaten kwamen tot stand aan de hand van een beperkt aantal gegevens. Hierdoor is niet met zekerheid aan te geven dat aan de hand van meer metingen dezelfde conclusies getrokken zouden kunnen worden.
Hieraan voegt Robin Dieleman toe: “De onderzoeksvraag bleek lastig. Het klinkt misschien simpel, maar de uitwerking is heel specialistisch. Om hiermee goed aan de slag te kunnen gaan is eigenlijk kennis van zowel de hydrologie van het oppervlaktewater áls van de geohydrologie van het grondwater nodig. Want beide systemen staan met elkaar in verbinding, waarbij de eerste veel sneller en zichtbaar is, de ander is trager en kun je niet zien. Specialisten die over een dergelijke combinatie van kennis beschikken, zijn dun gezaaid in Nederland.”
Hij vervolgt: “Het waterschap heeft gegevens over het waterpeil en de debieten, deze hebben we nodig voor een onze bedrijfsvoering en een goed peilbeheer. Het chloridegehalte meten we bij de gemalen, hiermee kunnen we iets over de waterkwaliteit zeggen. Het onderzoek van Jasper onderstreept dat we binnen het Living Lab aan de hand van de behoeften en vragen van de agrariërs vernieuwend aan de slag zijn met de zoetwatervraag. Om meer te weten en te snappen van hoe het watersysteem op detailniveau werkt, hebben we meer meetgegevens over het chloridegehalte in het gebied nodig. Nieuwe maatschappelijke behoeften vragen ook om nieuwe kennis bij overheden.”